De geografische ligging van dit dorp aan de Rode Beek is zodanig, dat de bebouwde kom als het ware de scheiding vormt tussen de vruchtbare lössgrond westwaarts en de lichte zandgrond oostwaarts. De overgang tussen die beide grondsoorten voltrekt zich hier om zo te zeggen plotseling met de verheffing van de bodem naar het oosten. De weinige grotere boerderijen, die Schinveld bezat, hadden hun akkers op de goede grond, die de naam droeg en nog draagt van “het gééveldj”, waarvan we de naamsverklaring maar liever schuldig blijven. De kleinere boertjes labeurden ook wel op enkele kleine percelen aan diie goede westkant, maar zaten toch met het gros van hun akkers aan de zandige oostzijde van ’t dorp, in ’t “bosjveldj”, dat zijn naam ontleende aan de Schinveldse bossen, die naar de duitse grens toe achter ’t “bosjveldj” lagen. Noordwaarts, in de richting van ’t grensstadje Gangelt, waren er tot voor een halve eeuw geleden nog veel veen- en broekgronden, een haast ongerept natuurgebied. Daar broedden toen zelfs de kievit nog en ook de wulp, de grootste van onze steltlopers, die om zijn eigenaardig geluid de klanknabootsende naam van “sjerluut” had gekregen, wie weet hoeveel eeuwen geleden. Op de Schinveldse broekgronden werden de koeien geweid van het hele dorp, oudtijds door een koeherder, later door de opgroeiende jeugd voor de gezinnen afzonderlijk. Het veeslag vertoonde helemaal het type van zijn schrale voeding. Was er in het uitgestrekte natuurgebied rond dit dorp reeds een zekere romantiek voor de eenzame wandelaar, deze werd nog versterkt door de verhalen van de “Witte Joffer”, die rondspookte bij het oude Lammendam aan de bosrand en over “Kariba”, de heks van Lammendam. Deze sage wtrd voor ruim 20 jaar eens in een openluchtspel gespeeld en vele jaren daarvoor in een andere bewerking als zaalstuk opgevoerd. We willen het historische van Lammendam hier nog kort aanroeren en putten daarbij uit publicaties van een zoon van Schinveld, de heer W. Bosch, leraar aan het Bisschoppelijk College van Sittard, zoals we ze noteerden uit de St. Eligiusbode, het Schinveldse Paroohieblad. De oorspronkelijh officiële naam voor Lammendam was Leiffartshof. De naam LeiHart is die van een adellijke familie uit Randerath bij Geilenkirchen. Leiffartshof wordt reeds genoemd in 1391.
Hij schijnt versterkt te zijn geweest met wallen en grachten, die gevoed werden door het Ruischerbeekje. De contouren der dichtgegroeide grachten zijn thans nog goed aan te wijzen en binnen deze worden er nog wel eens stenen en muurresten opgedolven. Het ven ten noorden van dit oude landgoed heet nog altijd Leiffenderven, in de buurt waarvan in onze dagen een moderne boerderij is gebouwd, die weer Leifferdshof heet. De laatste adellijke eigenaar is tot 1622 geweest Jankheer Willem van Hanxler uit Gangelt, die tot de verarmde adel behoorde en het goed verkocht aan een inwoner van Schinveld, Arnold Sturmans. Herhaaldelijk kwam het in de volgende halve eeuw weer door verkoop in andere handen, maar steeds nog onder de naam van Leiffartshof. De gebouwen zelf zijn verdwenen (verwoest?) tussen 1655 en 1679. Er wordt vermoed, dat het verwoest zou zijn door Frans krijgsvolk van Loclewijk XIV, omdat het vast staat dat deze troepen in het dorp Schinveld zelf vreselijk hebben geplunderd en bij verzet wel een derde der weerbare bevolking zou zijn vermoord. Toen in 1679 Arnold Herlens eigenaar werd van de goederen van ” de” Lammendam, bestond het kasteeltje niet meer en woonde de nieuwe eigenaar in een huis te Schinveld op de Hal. In 1719 gaan de landerijen van Lammendam door verkoop over aan Peter J ans, die in de Gaatstraat woonde. Voortuitstrevend van aard waren de bewoners van Schinveld reeds rond 1685, toen op verzoek van de toenmalige bestuurders, landmeters uit het hertogdom Gulik kwamen om alle eigendommen op te meten en in kaart te brengen. Dit landmetingsregister, dat ook de landerijen van Lammendam vermeldt, bewaarde ons de namen van vele toenmalige inwoners van Schinveld die voor een groot deel ook nu nog in Schinveld voorkomen. Ook de veldnamen van toen, die het register vermeldt, hielden prachtig stand tot in onze dagen. We noemen hier enkele typische veldnamen : de Steenakker, de Henneberg, de Moelje, ’t Hagendöärke, de Waterros, de Trichterkoel, In de Maar, de Borggraaf, de Kinkewaeg, in de Munster.
Het Huis Heienhoven (thans hoeve Schinvelderhuske) en het oude Huis “Ter Hallen” (aan de Halstraat) lagen langs de oudste verkeersweg door Schinvcld naar Gangelt. Beide hebben hun adellijke bewoners gehad tussen 1200 en 1700; ’t was landadel, in ’t bezit van uitgebreide lande· rijen en hoeven, maar ze waren toch ook op hun tijd militaire heren. Omstreeks 1600 was “Ter Hallen” in ’t bezit van Jonkheer Caspar von Olmüsoen; later kocht het Godfried van Bronsfeld. Een eigenaardig versohijnsel waren de voortdurende onenigheden tussen bewoners van Gangelt en Schinveld. Staatkundig werden Gangelt en Schinveld gescheiden toen Schinveld tot het Land van Valkenburg ging behoren en Gangelt Guliks bleef. Na 1490 schijnen er voortdurend ruzies geweest te zijn die in het grensgebied tot kloppartijen van formaat aan· leiding gaven. Kritzraed zegt in zijn bekende Chroniek van Gangelt, dat ze zich na een ruzie van meer dan 100 jaar verzoenden, toen ze gezamen· lijk moesten optreden tegen rovende soldatenbenden ( 1610, 1632 en 1642). Oorspronkelijk hadden Schinveld en Gangelt ( Schinveld was tot 1579 nog kerkelijk afhankelijk van Gangelt) samen één schutterij. De enige wapendraagster van die tijd was de schutterij en het is dus wel aan te nemen, dat de Schinveldse schutterij geboren is uit de nood van die tijden, in ’t begin der 17de eeuw, door afscheiding van die van Gangelt. De eigenlijke oude dorpskern van Schinveld is niet het tegenwoordige marktplein met kerk (oude naam Platz), maar dit ligt meer westelijk, waar in oude tijden een waterpoel was, gevoed door de Rode Beek bij haar vroegere loop. De naam “a gen Bies” voor die plek wordt door oude mensen nog gebruikt. Toen in latere tijd – maar ook dat is reeds ver verleden – de loop van de beek werd verlegd en die poel verdween, ontstond na demping op die plaats een grazige vlakte, die wegens haar bestemming “de Bleik” werd genoemd, tot in onze tijd toe. We hebben aan het dorpsplein, de Platz, een behuizing gekend, waar· achter zich een schuurachtig ruime stal bevond met de naam van “Kinkesjtal”. Buiten Schinveld heet een groene veldweg “de Kinkewaeg”. Beide bewaren de herinnering aan “de kinkepaerdjes”, die als lastdieren tarwe vervoerden naar Aubel. Elk van die paardjes kon zes vat tarwe dragen. Heinde en verre werd die tarwe op boerderijen opgekocht en afgehaald door “de kinke”. Blijkbaar behoorde voorgenoemde stal bij een uitspanning, waar bij doortocht kon overnacht worden. Schinveld zelf zal niet zo veel tarwe geleverd hebben, maar de kooplui kwamen vanuit het Gulikse hier voorbij; de “Kinkewaeg” was een verlengstuk van de oude Hereweg vanaf de Groesweg in de richting van Gangelt. De achttiende eeuw is in haar geheel geen welvarende tijd geweest voor deze streken. Schinveld heeft in de tweede helft van die eeuw een ontzettende epidemie gekend van de veepest, die de hele rundveestapel op een zestal dieren na, geheel uitroeide. Voedselgebrek voor de varkens maakte het nodig, dat hele troepen varkens zogenaamd werden geëkerd, d.w.z. gehoed onder bewaking van een “varkensjongen” in de eikebossen en op het braakliggend stoppelland van grote boerderijen. De dieren droegen een merk, om de eigenaar aan te duiden. Schinveld had in die tijd wel 20 kudden schapen, die op gemeentegronden voedsel vonden. Van doortrekkend krijgsvolk horen wij voor ’t laatst in 1793, toen Oostenrijkse troepen in de Goede Week door Schinveld trokken met palmtakjes op hun hoeden; ze kwamen van Maastricht en trokken dagenlang bij gedeelten te paard en te voet door ’t dorp; de fransen zaten hen op de hielen. Over de franse tijd beschikken we nog over enkele merkwaardige aantekeningen. Tot hulpburgemeester (agent municipal) werd in Schinveld aangesteld J oes Creyten, de enige ingezetene die de taal der bezettings· troepen verstond; hij had zijn frans geleerd bij de Paters Dominicanen in Sittard. In zijn omgang met de fraternité-vrienden was hij echter niet altijd even fortuinlijk. Eens raakte hij te midden van een vrolijk frans gezelschap op de Bering zijn geldbeurs kwijt. Hij declareerde echter prompt zijn verlies met de volgende officiële mededeling: “Den 28 septemberis 1794 ben ick in den dienst quijt geraeckt of aafgenoemen worden drij franse cronen, nog niet wetende wie et mij gedaen heeft. In guldens mastrigter cours gereekent komt 14 glds 12 st.” Burgemeester Creyten bleef niet langer dan tot 1796 in functie. In Schinveld was de kerk in de Franse Tijd 2% jaar gesloten. De klokken waren weggehaald; in ieder canton bleef één klok om de franse overwinning te vieren. Schinveld behoorde tot het canton Oirsbeek. Burgemeester Dohmen weigerde hardnekkig naar Oirsbeek te gaan om daar na oproep het jaarlijks feest te gaan vieren van de herdenking der onthoofding van Lodewijk XVI. Op 10 april 1801 teisterde Schinveld een grote brand, waarbij 31 huizen in de as werden gelegd en Hendrik Reynders in de vlammen omkwam. Na de Franse Tijd kwam in de boerenwereld de welvaart nog evenmin. In het nabije Brunssum, dat, wat zijn welstand betreft, op één lijn kon worden gesteld met Schinveld, tekende in 1817 de pastoor in zijn “memoriaal” op, dat er in dat jaar geen enkel huwelijk was gesloten. En hij voegde daar heel geestig aan toe in klassiek latijn:
” Depauperate Cerere languebat Venus.”
( Omdat Cerus verarmde, kwijnde Venus ).
W. J. VROMEN
Wordt vervolgd.